dinsdag 22 juli 2025

Rosenda

 Sommige dingen verzin je niet. Of beter: als je ze zou verzinnen, zou niemand je geloven.


Veertig jaar geleden had ik een pennenvriendin: Rosenda.
We schreven elkaar brieven. Van die echte. Met inkt, met hart, met de geur van papier. We zagen elkaar één keer in al die jaren. En spraken elkaar nog één keer. Daarna loste ze op in het niets, zoals dat gaat met jeugd, seizoenen en sommige vriendschappen.

Wat we elkaar in die brieven vertelden, was soms intiemer dan wat je iemand recht in de ogen durft te zeggen.
We schreven over onze jeugd.
Onze angsten.
Hoe miserabel we ons soms voelden.
Hoe we probeerden te begrijpen wie we waren, in een wereld die daar geen haast mee had.
En zonder het echt uit te spreken, waren we verliefd op elkaar. Gewoon... via woorden.
Gewoon, omdat we onze ziel durfden blootleggen.

We stuurden elkaar muziekcassettejes. Die had je toen nog.
En nog steeds — als ik Fleetwood Mac hoor op de radio, of op Spotify — word ik zonder pardon veertig jaar teruggekatapulteerd.
"Wish You Were Here", dat was ons lied.
Het klinkt nog altijd als heimwee. Als onuitgesproken dingen.
Als vriendschap die even liefde durfde zijn.

Tot gisteren had ik Rosenda niet meer gezien of gehoord.
Maar gisteren, scrollend over Facebook, verscheen haar gezicht.
Rosenda.
Ik diende een vriendschapsverzoek in.
En ergens voelde ik iets... een rilling, een voorgevoel. Maar goed. Dat heb ik wel vaker als ik te lang naar een scherm kijk.

Vandaag werkte ik van thuis.
Laptop open. Headset op. Stemmen in mijn oor, mensen met vragen, klachten, verzuchtingen. En dan...
Een vrouw met een vraag over een tapijt.
Niets bijzonders. Tot ze haar naam zei.
"Rosenda."

"Ik ken die naam," floepte ik eruit.
Ze lachte, aarzelend.
"Dat is bijna niet mogelijk," zei ze. "Er zijn maar zes Rosenda’s in Nederland."
"Het is niet alleen je voornaam," zei ik. "Ook je achternaam. Dijkstra."

Een stilte.
"Dat grenst aan het onwaarschijnlijke," zei ze.
"Waar heb je vroeger gewoond?" vroeg ik.
Ze noemde een paar steden.
En toen: "Zevenaar."

En ik wist het.
Jij bent het.
Jij bent Rosenda.

Ik zit hier nog steeds. We zijn vier uur verder.
Maar ik kan er nog altijd niet bij.
Die stem van haar — levendig, ratelend, vol leven.
Die lach.
Die herkenning.
Alsof veertig jaar niet meer zijn dan wat dunne mist over een herinnering. Alsof de draad nooit echt verbroken was, alleen wat losjes achtergelaten.

Wat zijn de kansen?
Wat zijn de wiskundige, logische, redelijke kansen dat ik na veertig jaar mijn oude pennenvriendin tegenkom op Facebook…
…en haar daags nadien, uit duizenden oproepen, nét haar aan de lijn krijg, thuis, op een doordeweekse dag?

Er zijn van die momenten waarop het leven je met open mond achterlaat.
Waarop je voelt: dit is meer dan toeval.
Dit is het universum dat even knipoogt.
En zachtjes Wish You Were Here begint te spelen in je hoofd. 

 Van uw correspondent ter plaatse. 
A+


zaterdag 12 juli 2025

La petite décision.

Il est quatre heures trente du matin. La lune est haute dans le ciel, presque indécente de clarté. La ville dort encore, mais moi, j’en suis déjà à mon premier café. C’est un moment que je connais bien. Tout est calme. Seul le frigo ronronne doucement, et quelque part plus loin, un coq mal luné chante à contretemps.


Et c’est là que je commence à rêvasser.

Sans y penser. Ça me prend. Quelque chose dans ce silence m’attire vers l’intérieur. Vers mon histoire. Vers ce chemin étrange qui m’a mené jusqu’ici – ici, à Thessalonique, dans cette rue, sous cette lune.

Et je me demande : comment suis-je arrivé là, exactement ?

Pas en kilomètres, non. Mais en choix. En décisions minuscules, souvent inconscientes. Ce ne sont presque jamais les Grands Gestes qui déterminent tout. Pas le “je pars vivre à l’étranger”, ni le “je vais enfin suivre mon cœur.” Non. Ce sont les petits virages, les moments où, juste un instant, on fait quelque chose de différent. On prend une autre rue. On regarde quelqu’un dans les yeux. On reste cinq minutes de plus autour d’un café. On dit quelque chose qu’on n’osait pas dire.

J’ai pris l’habitude de regarder ma vie à l’envers, comme un film qu’on rembobine. Et je suis toujours surpris de voir à quel point le point de départ est lointain. Parfois, ça remonte à une décision que j’ai prise quand j’avais douze ans. Le choix d’une école. Un livre que j’ai pris au hasard sur une étagère. Une idée qui s’est accrochée quelque part dans ma tête.

Et parfois — et c’est ça qui est beau — j’ai pris une décision dont j’ai pensé sur le moment : oh merde, c’est une erreur.

Le genre de choix qui te noue l’estomac. Celui que tu regrettes aussitôt.

Et puis, des années plus tard, tu y repenses… et tu te dis : grâce à cette “erreur”, je suis quand même bien là, sous le soleil grec.

C’est peut-être ça, le vrai réconfort : savoir que même les faux pas font partie de la danse. Que la vie n’est pas une ligne droite, mais un sentier sinueux qui ne prend vraiment sens qu’une fois qu’on a marché assez loin.

Chaque petite décision — les bonnes, les mauvaises, les impulsives, les évitées — déclenche un mouvement. Et ce n’est qu’après coup qu’on comprend vers où cela nous a mené.

Alors aujourd’hui, ou plutôt tout à l’heure, quand le soleil se lèvera et que la ville s’éveillera lentement, je sais que je devrai encore choisir. Des choses petites. Insignifiantes, peut-être. Mais peut-être qu’un jour, dans vingt ans, je repenserai à ce moment-là — quatre heures trente du matin, Thessalonique, premier café — et je me dirai : ah oui… c’est là que quelque chose a commencé. 

Votre correspondent sur place.
A+

De kleine beslissing.

 Het is 4 uur 30 in de ochtend. De maan hangt hoog aan de hemel, bijna schaamteloos helder. De stad slaapt nog, maar ik ben alweer aan mijn eerste koffie toe. Het is zo’n moment dat zich zachtjes aandient, als een oude vriend die niet aankondigt dat hij langskomt. Alles is stil. Alleen de koelkast bromt zacht, en ergens verderop kraait een haan die de klok niet begrijpt.


En dan begin ik te mijmeren.

Niet gepland. Het overkomt me. Iets in de stilte trekt me naar binnen. Naar mijn verhaal. Naar het wonderlijke pad dat me hier heeft gebracht — hier, in Thessaloniki, in deze straat, onder deze maan.

En ik vraag me af: hoe ben ik hier eigenlijk geraakt?

Niet in kilometers, maar in keuzes. In kleine, vaak onbewuste beslissingen. Het zijn zelden de Grote Gebaren die alles bepalen. Niet het "ik verhuis naar het buitenland" of het "ik ga eindelijk mijn hart volgen." Nee. Het zijn de kleine kantelingen, de momenten waarop je even iets anders doet dan je normaal zou doen. Een straatje inslaan. Iemand aankijken. Een koffietje langer blijven zitten. Iets zeggen wat je eigenlijk niet durfde.

Ik heb de gewoonte ontwikkeld om mijn leven soms achterstevoren te bekijken, als een film die je in omgekeerde volgorde afspeelt. En dan verbaas ik me over hoe ver het beginpunt ligt. Soms bij een beslissing die ik nam toen ik twaalf was. Een schoolkeuze. Een boek dat ik toevallig uit de kast plukte. Een gedachte die zich vastzette.

En soms — dat is het mooie — nam ik een beslissing waarvan ik op het moment zelf dacht: oh, fuck, dit is een vergissing.
Zo eentje waar je buik van samentrekt. Waar je achteraf je hoofd voor schudt.

Maar dan, jaren later, kijk je terug… en besef je: die “vergissing” heeft me wel mooi tot hier gebracht. Tot onder de Griekse zon. Tot deze straat. Tot deze versie van mezelf.

Misschien is dat wel de grote troost: dat zelfs de misstappen meedansen in het grotere patroon. Dat het leven geen rechte lijn is, maar een grillige kronkel die soms pas zin krijgt als je ver genoeg bent doorgelopen.

Elke kleine beslissing — de goeie, de slechte, de impulsieve, de vermeden — schuift iets in beweging. En je weet pas veel later waarheen.

Dus vandaag, of liever: straks, als de zon weer opkomt en de stad langzaam wakker wordt, weet ik dat ik weer zal kiezen. Klein. Onbeduidend, misschien. Maar wie weet kijk ik over twintig jaar terug op dit nachtelijke koffiemoment en denk ik: ach ja… dáár begon iets. 

Van uw correspondent ter plaatse
A+


vrijdag 11 juli 2025

Morning has broken

 Het is vijf uur in de ochtend, vrijdag, en de lucht boven Thessaloniki kleurt al helemaal roze. De belofte van een mooie dag hangt weer al als een sluier over de stad.


Ik zit op mijn balkon met een kop Griekse koffie die meer drab bevat dan vloeistof, en luister naar het concert van de vuilniskar die met veel enthousiasme de containers omver gooit. Romantiek is een kwestie van wat je negeert.

De stad slaapt nog half, behalve de katten. Die regeren op dit uur met een vanzelfsprekendheid die grenst aan arrogantie. Eén exemplaar — ik noem hem Vassilis — zit elke ochtend op exact dezelfde plek tegenover mijn keukenraam en staart me aan alsof ík hem in de weg zit. Misschien was het ooit zijn appartement.

In de verte kraait een haan met de overgave van een beginnende stand-upcomedian: enthousiast, maar licht naast de toon. Toch geef ik hem mentaal een knikje. We zijn allebei belachelijk vroeg op, op zoek naar zingeving. Of gewoon ontbijt.

Mijn buurvrouw — een voormalige operazangeres die nooit echt met pensioen is gegaan — doet haar ochtendgymnastiek op haar balkon. Ze telt luidop tot tien, blijft haperen op acht, mompelt iets tegen haar planten en zingt daarna spontaan een aria van Verdi. De ficus applaudisseert stilzwijgend.

En straks weer naar het werk, waar Stella me gisteren voor het eerst écht vroeg wie ik ben, en Izizis niet meer doet alsof ik doorzichtig ben. De muren komen langzaam los. Misschien ook omdat ik iets meer durf te zeggen dan alleen maar kaliméra.

En ik? Ik probeer te schrijven. Iets dat betekenis heeft. Iets dat zegt: “Kijk, ik bén hier. In Thessaloniki. Tussen roze luchten, katten met karakter en collega’s die langzaam hun nieuwsgierigheid niet meer verstoppen.” Meestal eindigt het met een half afgebroken zin, een koude koffie en een nieuwe muggenbeet op mijn scheen.

Toch… er is iets verzoenends aan deze stad. Alsof Thessaloniki je zachtjes op de schouder tikt en zegt: “Doe maar rustig, jongen. Niemand weet wat hij doet op dit uur. Zelfs de zon is nog aan het oefenen.”

Van uw correspondent ter plaatse.

A+

Sous le ciel rose.

 Il est cinq heures du matin, un vendredi, et le ciel au-dessus de Thessalonique est déjà entièrement rose. La promesse d’une belle journée plane comme un voile léger sur la ville.


Je suis assis sur mon balcon avec un café grec plus dense que liquide, et j’écoute le concert de la benne à ordures qui, avec beaucoup d’enthousiasme, renverse les conteneurs. Le romantisme, c’est souvent une question de ce qu’on choisit d’ignorer.

La ville dort encore à moitié, sauf les chats. À cette heure-ci, ils règnent avec une assurance qui frôle l’arrogance. L’un d’eux — je l’appelle Vassilis — s’installe chaque matin au même endroit, juste en face de ma fenêtre de cuisine, et me fixe comme si j’étais l’intrus. Peut-être que c’était son appartement, autrefois.

Au loin, un coq chante avec la conviction d’un humoriste débutant : enthousiaste, mais un peu à côté de la note. Je lui adresse tout de même un petit signe de tête. Nous sommes tous les deux debout bien trop tôt, à la recherche de sens. Ou simplement de petit-déjeuner.

Ma voisine — une ancienne cantatrice qui n’a jamais vraiment pris sa retraite — fait sa gymnastique matinale sur son balcon. Elle compte à haute voix jusqu’à dix, s’arrête systématiquement à huit, murmure quelque chose à ses plantes, puis entonne spontanément un air de Verdi. Le ficus applaudit en silence.

Et tout à l’heure, retour au travail, où Stella m’a, pour la première fois hier, vraiment demandé qui j’étais, et où Izizis ne fait plus semblant que je suis transparent. Les murs commencent doucement à tomber. Peut-être aussi parce que j’ose dire un peu plus que simplement kaliméra.

Et moi ? J’essaie d’écrire. Quelque chose qui ait du sens. Quelque chose qui dise : « Regarde, je suis ici. À Thessalonique. Entre ciels roses, chats caractériels et collègues qui ne cachent plus leur curiosité. » La plupart du temps, ça finit par une phrase inachevée, un café froid et une nouvelle piqûre de moustique sur le tibia.

Et pourtant… il y a quelque chose d’apaisant dans cette ville. Comme si Thessalonique te tapotait doucement l’épaule pour te dire : « Doucement, mon garçon. Personne ne sait vraiment ce qu’il fait à cette heure-ci. Même le soleil est encore en train de s’exercer. 

Votre correspondent sur place.

A+