Twee maanden lang dwaal ik rond in deze zonverbrande Balkanstad, waar mijn Franse en Belgische ordelijkheid langzaam smelt alsof het een ijsje is in een Griekse juli-zon. Thessaloniki is een kakofonie van chaos: auto’s die dubbel parkeren alsof ze een geheime danswedstrijd aan het houden zijn, frappés die zo snel komen dat je amper “kali méra” kan zeggen, en katten die zich gedragen alsof ze de burgemeester persoonlijk zijn — met attitude én siësta.
Zebrapaden? Die zijn hier louter suggestie. Een soort streepjescode op de weg die niemand ooit inscant. Je stapt de straat over met het soort moed dat normaal enkel in films met Tom Cruise wordt beloond.
En dan de metro... oh, die metro. Ze hebben er al over gepraat sinds Zeus zijn eerste sandalen kocht — of misschien Aristoteles, toen hij na een warme filosofiesessie dacht: “Een ondergrondse tocht van twee uur zou mij deugd doen.” En kijk, nu is hij er: de metro. Een ijskoude tunnelwurm die je 1,20 euro kost en je het gevoel geeft dat je op vakantie bent in de kelder van Poseidon. Je hoeft nergens heen, je blijft gewoon zitten en denkt: “Hier ben ik veilig voor de zon, de chaos, en misschien zelfs voor mezelf.”
Mijn werk? Een mentale aerobics waar ik regelmatig “sorry” zeg voor dingen waar ik niets mee te maken heb, alsof ik een spijtrobot ben met te veel empathie en te weinig batterij. Maar vanaf morgen: nieuwe tactiek. Geen sorry meer voor de slechte wifi van iemand anders. Geen sorry meer voor pakjes die verdwijnen in het Bermuda-pakjesdriehoek. Ik ben er klaar mee. (Of dat probeer ik mezelf toch wijs te maken.)
Wat ik vandaag ook deed? Twee uur aan de telefoon gehangen met mensen die ik graag zie. Gelachen, geklaagd, verbonden. Alsof ik op een balkon zat van tweeduizend kilometer lang, met overal stemmen die me optilden als een fris briesje onder een nat T-shirt.
En vandaag had ik dus vrij. Een zeldzame dag zonder headset, zonder scripts, zonder virtuele glimlach. Ik ging naar het strand om mijn hoofd af te koelen en mijn ziel te weken. Het water was heerlijk — een soort blauwe, wiegende therapie zonder zeurderige psycho-therapeute in mijn oor. Het zand plakte aan mijn tenen als kleuterhandjes die niet willen loslaten.
Thessaloniki is een stad waar je zonder reden rondwandelt en niemand je vraagt waarom. Soms krijg je een perzik cadeau van een marktkramer, gewoon omdat hij vindt dat je gezicht er "zomers" uitziet. De lucht ruikt naar geroosterde hoop en verkoolde plannen. Zelfs de wind lijkt hier gemarineerd met knoflook en een tikkeltje nostalgie.
Na twee maanden ben ik geen toerist meer, maar ook nog geen local. Ik ben een tussenfiguur — een zwerfgedachte op slippers, zwevend tussen chaos en charme. En ik begin te denken dat dat precies is waar ik wil zijn.
Vandaag was warm, zout, en absurd mooi.
Van uw correspondent ter plaatse,
A+
Geen opmerkingen:
Een reactie posten