zaterdag 28 juni 2025

Manhattan Greque

 Hier soir, c’était la fête du personnel. Mais pas n’importe quelle fête. Oubliez la salle des fêtes avec chips mous et DJ approximatif. Non. Pensez plutôt à une soirée privée à Beverly Hills, sauf qu’on remplace les stars de Netflix par nos collègues de bureau, et la piscine par la mer Égée. Version grecque du rêve américain.


Presque 500 personnes. Des lumières tamisées. Des palmiers. Des tenues qui auraient pu défiler à Milan. Et puis… le clou du spectacle. Pas un chanteur célèbre, pas un feu d’artifice. Non. Mieux. L’orage. Un vrai. Zeus en mode laser show. Des éclairs qui zèbrent le ciel, du tonnerre qui fait vibrer les verres à cocktail. Très peu de pluie, mais un maximum de spectacle. Un truc entre Ibiza et l’Iliade.

On avait droit à deux boissons gratuites. Deux. Au troisième verre : bim, retour à la réalité grecque. Tu payes. Et pas des cacahuètes. Le mojito coûtait plus cher qu’un abonnement Netflix et une pizza. J’ai même vu une caïpirinha à 16 euros. C’est plus une boisson, c’est un prêt à tempérament.

Et là, je me suis demandé : comment font les Grecs ?

Salaire moyen : 800 euros. Cocktail : 14. Multiples sorties par semaine, iPhones dernier cri, baskets hors de prix, looks de stars d’Instagram… et moi, je compte mes olives. C’est un mystère national. Une énigme économique. Un miracle collectif.

J’en viens à croire que la Grèce ne tourne pas sur l’euro, mais sur le charme, la débrouille, et l’art de vivre au soleil. Une économie parallèle où la grand-mère cuisine, le cousin conduit Uber, et où tout le monde arrive quand même à sortir en terrasse avec dignité – et un gin tonic à la main.

C’est peut-être ça, le vrai secret : vivre avec panache, même quand le portefeuille fait grève.

Yamas, à l’élégance grecque. Et aux deux boissons gratuites, que je regrette déjà.  

Van uw correspondent ter plaatse.
A+

Manhattan aan zee

 Gisterenavond was het personeelsfeest. Maar niet zomaar een personeelsfeest. Denk minder “gezellig zaaltje met droge nootjes” en meer “Versace afterparty aan zee.” Bijna 500 mensen op een locatie die zó uit een glossy lifestylemagazine kon komen. Manhattan meets Mykonos. Beverly Hills, maar dan met feta.


En terwijl wij daar stonden, onder de palmbomen en led-verlichting, begon de echte show. Geen DJ met een rookmachine – neen, de sterren van de avond waren donder en bliksem. Een onweer dat de lucht openscheurde alsof Zeus himself genoeg had van onze Spotify-playlist. Regen bleef grotendeels uit (dank u, Poseidon), maar het spektakel was ongezien. Alsof God een discotheek had geopend boven de Egeïsche Zee.

We kregen twee gratis drankjes. Twee. Daarna kwam de realiteit, zoals altijd in Griekenland, keihard in the face: een derde drankje? Dat betaal je zelf, manneke. En niet een beetje. Voor de prijs van een mojito had je op eBay waarschijnlijk een tweedehands brommer kunnen kopen. Of een kleine geit.

Op dat moment dacht ik: hoe doen de Grieken dit?

Een gemiddeld loon van 800 euro per maand. Een gin-tonic van 14 euro. Een cocktail van 17 euro. Dat is geen drinken, dat is beleggen. En toch? De terrassen zitten vol. Elke avond. Jongeren nippen nonchalant aan iets met muntblaadjes en parasolletjes. Ze dragen sneakers die duurder zijn dan mijn maandhuur. Ze kijken op hun iPhones alsof de economische crisis een sprookje van Disney is.

Serieus, hebben ze hier een geheime staatslening aan iedereen uitgedeeld? Een verborgen geldboom? Een tante in Zürich?

Ik begin te vermoeden dat Griekenland niet draait op een economie, maar op een collectief talent voor overleven met stijl. Een soort nationale choreografie: overdag ouzo bij oma, ‘s avonds glitter op de boulevard. Niemand begrijpt hoe het werkt. Zelfs de Grieken niet. Maar het werkt. Op een of andere magische, zwoele, mediterrane manier.

En misschien is dat het geheim van dit land. Waar alles te duur is, maar iedereen lacht. Waar de zon elke dag gratis schijnt, en dat blijkbaar genoeg is om je cocktail met flair te bestellen – al is het dan je enige voor de maand.

Yamas, op de Griekse levenskunst. En op die twee gratis drankjes, die ik nu al mis.  

 Van uw correspondent ter plaatse 
A+

maandag 23 juni 2025

Sous le soleil, sous le tapis.


Salonique sourit.
Elle sourit avec ses terrasses et ses chats.
Avec son poisson frais au marché, ses étudiants assis sur les bancs du parc, son soleil qui caresse tout.
Et oui — j’aime ce sourire. Il est vrai.

Mais ce que je ressens aussi, c’est ce qui se cache dessous.

Depuis que je vis ici, j’ai découvert quelque chose qu’un touriste ne voit pas tout de suite.
Il y a quelque chose dans l’air. Pas dans l’odeur de la mer ou la fumée du souvlaki. Mais dans le regard des gens. Dans leur langage corporel. Dans la manière dont les conversations s’arrêtent parfois brusquement.

Si vous parlez de Tempi, vous voyez ce qui se passe :
une épaule qui se tend, un regard qui se perd, parfois une larme au coin de l’œil.
Je ne sais pas si je comprendrai jamais complètement, mais ce que je sais :
c’est une ville blessée.

Le 28 février 2023, deux trains sont entrés en collision frontale.
Un train de voyageurs, rempli d’étudiants — la plupart originaires de Salonique.
Et un train de marchandises, qui transportait des produits chimiques interdits depuis des années.
57 morts, disent les chiffres officiels. Mais tout le monde sait qu’il y en a eu plus.

Ils ne sont pas tous morts à cause du choc.
Beaucoup sont morts étouffés dans leur sommeil.
Dans leurs compartiments, remplis de vapeurs toxiques.
Ils n’avaient aucune chance.

Un jour après, les rails où cela s’est produit ont été recouverts de béton.
Pas d’enquête médico-légale, pas de temps pour tout examiner correctement.
Des restes humains ont été retrouvés jusqu’à vingt kilomètres plus loin.
La raison ? “Le vent”, a dit le gouvernement.
Mais tout le monde sait : ils ont simplement tout nettoyé rapidement.
Comme si les débris gênaient l’histoire officielle qu’ils voulaient raconter.

Ce qui a suivi était sans précédent.
Des centaines de milliers de personnes dans les rues de Salonique.
Un million dans toute la Grèce.
J’ai vu les images sur YouTube. Ces visages. Ces banderoles. Ce cri :

“Δεν ήταν ατύχημα. Δεν ήταν σφάλμα. Ήταν δολοφονία.”
“Ce n’était pas un accident. Ce n’était pas une erreur. C’était un meurtre.”

Et je le ressens.
Même maintenant.
Je le sens dans ma gorge quand j’y pense.
Comment font les parents ? Les amis ? La ville ?

Parce que presque tous les étudiants venaient d’ici.
Salonique a perdu une génération.

Et oui, la vie est belle ici.
Le soleil brille, les gens rient, la vie bouillonne.
Mais celui qui ne voit que cela ne regarde pas bien.
Sous ce soleil, il y a quelque chose qui n’a pas été digéré.
Sous la gaieté, il y a une douleur qui ne peut s’en aller.

Je l’ai vu vivre dans un graffiti sur un mur :
“Μην συνηθίσεις τον θάνατο.”
“N’habitue pas à la mort.”

J’espère ne jamais faire ça.

Et pendant que j’écris ces mots, en ce magnifique après-midi ensoleillé de juin, des larmes coulent sur mes joues.
Parce que je ressens ce que cette ville ressent.
Parce que cette douleur ne peut pas être ignorée.
Parce que certaines choses sont balayées sous le tapis,
mais jamais hors du cœur.

zondag 22 juni 2025

Tempi

 Thessaloniki lacht.

Ze lacht met haar terrassen en haar katten.
Met haar verse vis op de markt, haar studenten op banken in het park, haar zon die alles kust.
En ja — ik hou van die lach. Ze is echt.

Maar wat ik ook voel, is wat daaronder zit.

Sinds ik hier woon, heb ik iets ontdekt dat je als toerist niet meteen ziet.
Er hangt iets in de lucht. Niet in de geur van de zee of de rook van de souvlaki. Maar in de blik van mensen. In hun lichaamstaal. In de manier waarop gesprekken soms abrupt stilvallen.

Vraag naar Tempi, en je ziet het gebeuren:
een schouder die zich opspant, een blik die afdwaalt, soms een traan in een ooghoek.
Ik weet niet of ik het ooit helemaal zal begrijpen, maar wat ik wél weet:
dit is een stad met een wond.

Op 28 februari 2023 botsten twee treinen frontaal op elkaar.
Een passagierstrein, vol studenten — de meesten uit Thessaloniki.
En een goederentrein, die chemisch spul vervoerde dat al jaren verboden was.
57 doden, zeggen de officiële cijfers. Maar iedereen weet dat het er meer waren.

Ze stierven niet allemaal door de klap.
Velen zijn gestikt in hun slaap.
In hun coupé's, gevuld met giftige dampen.
Ze hadden geen kans.

Een dag later al werd het spoor waar het gebeurde met beton overgoten.
Geen forensisch onderzoek, geen tijd om alles degelijk te bekijken.
Menselijke resten zijn tot twintig kilometer verderop teruggevonden.
De verklaring? “De wind”, zei de regering.
Maar iedereen weet: ze hebben gewoon alles snel opgeruimd.
Alsof het puin in de weg lag van het officiële verhaal dat ze wilden brengen.

Wat daarna kwam, was ongezien.
Honderdduizenden mensen in Thessaloniki op straat.
In heel Griekenland een miljoen.
Ik heb de beelden gezien op YouTube. Die gezichten. Die spandoeken. Die kreet:

“Δεν ήταν ατύχημα. Δεν ήταν σφάλμα. Ήταν δολοφονία.”
“Het was geen ongeluk. Het was geen vergissing. Het was moord.”

En ik voel het.
Zelfs nu.
Ik voel het in mijn keel wanneer ik eraan denk.
Hoe moet het dan zijn voor de ouders? Voor de vrienden? Voor de stad?

Want bijna alle studenten kwamen van hier.
Thessaloniki verloor een generatie.

En ja, het leven is hier mooi.
De zon schijnt, de mensen lachen, het leven bruist.
Maar wie alleen dat ziet, kijkt niet goed.
Onder die zon ligt iets wat niet verteerd is.
Onder de vrolijkheid zit een pijn die nergens heen kon.

Ik heb het zien leven in graffiti op een muur:
“Μην συνηθίσεις τον θάνατο.”
“Raak de dood niet gewend.”

Ik hoop dat ik dat ook nooit zal doen.

En terwijl ik dit schrijf, op een prachtige, zonnige zondagnamiddag in juni, rollen de tranen over mijn wangen.
Omdat ik voel wat deze stad voelt.
Omdat je dit verdriet niet zomaar naast je neer kunt leggen.
Omdat sommige dingen onder de mat worden geveegd,
maar nooit uit het hart.

Van uw correspondent ter plaatse.

A+

Thessaloniki

 Er zijn dagen waarop alles te veel is. De kleuren, de stemmen, het verkeer dat geen regels lijkt te kennen, de geuren van gebrande koffie en smeulende souvlaki, de eeuwige symfonie van scooters, kerkklokken en klagende meeuwen. Thessaloniki is geen stad die je voorzichtig tegemoet komt – ze knalt in je gezicht met al haar leven. En ergens daartussen beweeg ik me voort, met mijn hoofd dat soms net zo chaotisch aanvoelt als een Griekse markt op zaterdag.
Mijn ADD helpt daar niet echt bij. Terwijl anderen doelgericht naar hun bestemming snellen, blijf ik hangen bij een scheef verkeersbord, een hond die lijkt te glimlachen, een vrouw die iets mompelt in het Grieks dat klinkt als een bezwering. Mijn hoofd registreert alles. Alles tegelijk. Op mijn werk – waar er voortdurend dingen gebeuren – is het alsof ik in een soort mentale achtbaan zit zonder veiligheidsgordel. Spannend, maar ook: help.

En net op het moment dat ik dacht: “hoe ga ik hier ooit structuur in vinden?”, kwam de metro.
De nieuwe metro van Thessaloniki is een klein mirakel. Niet omdat ze zo bijzonder is – al is ze dat ook: modern, fris, met stations die voelen als kleine musea vol archeologische vondsten – maar omdat ze eindelijk rijdt. Na járen van plannen, graven, opgeven, herbeginnen, protesteren, koffiepauze houden, en weer plannen... is ze er. En net op het moment dat ik aankom. Dat kan geen toeval zijn. Dat is goddelijke timing met een vleugje Griekse ironie.
Voor €1,80 krijg je een kaartje dat je drie uur lang onbeperkt laat reizen. Drie uur! Voor iemand met een hoofd als het mijne is dat een klein paradijs: onder de grond, lekker koel, geen chaos behalve in mijn eigen gedachten. Je kunt er gewoon gaan zitten, mensen observeren – mijn favoriete hobby sinds ik als kind niet naar voetbal keek, maar naar de mensen op de tribune. Je hoeft nergens heen, en toch ben je onderweg. Perfect.
Soms stap ik gewoon in zonder plan, en rijd ik doelloos wat haltes heen en weer. Niet om ergens te geraken, maar om even niet te moeten reageren. Onder de grond hoef ik even niet te functioneren. Geen claxons, geen zonnebrand, geen gestrompel op 35 graden. Alleen ding-dong, volgende halte. Als de metro ooit een lijn zou openen naar mijn hersenen, ik zou een jaarabonnement nemen.
Boven de grond wacht een andere ontdekking: de café frappét. Goddelijk koud, schuimig, energiek en totaal ongeschikt voor mensen met concentratieproblemen. Maar ik drink hem toch. Minstens één per dag. Misschien twee. Oké, soms drie. Ik begin al vaste klantenstatus te krijgen in het barretje op de hoek, waar ze me begroeten met “klassikos?” en ik knik als een junkie in de ochtendzon. Je moet ergens je ritme vinden.
En dan zijn er die momenten. Onverwacht. Vaak in stilte. Soms gewoon terwijl ik in de metro zit, of ergens op een bankje met mijn koffietje. Dat het me overvalt. Plots. Die gedachte aan mijn dochter. En dat ik voel hoe de tranen komen – zomaar, zonder drama. Omdat ik voor haar een soort liefde voel die ik voor niemand anders voel. Zo diep, zo onvoorwaardelijk, zo verstrengeld met wie ik ben, dat het me soms gewoon letterlijk overspoelt.
Ze is veertien. Slim, scherp, supergrappig – net zoals haar vader, al zal zij daar waarschijnlijk hartelijk om lachen. Ze maakt me aan het lachen op de momenten dat ik alles even kwijt ben. En ik hoop dat ze op een dag ook voelt: ik mag kiezen. Ik mag vertrekken. Ik mag opnieuw beginnen. Niet omdat het moet, maar omdat het kan. Omdat de wereld soms gewoon vraagt: “Zin in een nieuw verhaal?”
Want wat me misschien nog het meest verbaast – naast het feit dat de metro hier dus écht werkt – is het besef: ik ben hier zomaar. Plots. Op 2000 kilometer van huis.
Omdat ik dat besloot.
Geen draaiboek. Geen spreadsheet met “voors” en “tegens”. Geen masterplan. Gewoon gaan.
De mens is van nature nomadisch, dat geloof ik echt. Wij zijn niet gemaakt om dertig jaar lang op dezelfde plek te zitten wachten tot de wifi het weer doet. We zijn gemaakt om te bewegen, te zwerven, onszelf opnieuw uit te vinden. Om af en toe eens alles achter te laten en te zeggen: “En nu, iets totaal anders.”
En dat zelfs een hoofd vol chaos rust kan vinden in een Grieks metrostel. Voor €1,80. Drie uur lang. Mét frappé.  
Van uw correspondent ter plaatse.
A+